Het begint me op te vallen, hoe bliksemsnel we weten of we iets aangenaam vinden of verwerpelijk. Waar komt deze superpower vandaan? Het is overduidelijk niet het resultaat van een doordachte bewuste overweging, daarvoor is het te snel. Het moet òf een emotionele respons zijn òf – gezien de abruptheid – veelal een instinctieve reflex. Ik vermoed nu dat het laatste het meest waarschijnlijke of tenminste het meest voorkomende is. We hebben een natuurlijk wantrouwen tegen het onbekende en een even instinctieve voorkeur voor wat ons bekend of nabij is. En dat lijkt te gelden voor alledaagse zaken als je eten en voor grotere keuzes. Oekraïense vluchtelingen lijken meer op ons dan Afghanen of Somaliërs. Met alle mensonterende gevolgen van dien.
Dit ingroup-outgroup instinct maakt ons onbaatzuchtig en liefdevol naar wat we als eigen beschouwen en onvoorstelbaar gevoelloos tegen de rest. Zo slapen we er niet minder om terwijl er oorlog en misbruik en geweld en martelingen plaatsvinden achter onze horizon.
Dat lijkt minder te mken hebben met vrije keuze en alles met de aard van het beestje. Nu we zoveel kunnen en weten, moet er toch ook een manier zijn om verstandig – zelfs wijs – om te gaan met onze primitieve instincten. Maar het lukt me al niet om op tijd naar bed te gaan. En als ik dat al doe lig ik soms wakker van dit soort enge puzzels.
Heb jij een idee?